Inleiding
Wanneer ben je nu eigenlijk een goed christen? Doe je genoeg aan je geloof? Misschien vraag jij je dat ook wel eens af: bid ik wel genoeg? Lees ik wel genoeg aan de Bijbel? Denk ik wel genoeg aan God?
Ik las in een onderzoek onder christelijke jongeren dat het een vraag is die heel veel christelijke jongeren zichzelf stellen. Jij misschien ook wel. En ik denk dat niet alleen jongeren zich dat afvragen. Ik herken die vraag ook wel uit mijn eigen leven: geloof ik wel genoeg? Geloof ik wel echt? Doe ik wel genoeg.
Doe ik genoeg aan mijn geloof? Die vraag kan je ook een gevoel geven van: het is toch nooit genoeg. Andere dingen zijn toch ook belangrijk: goede opleiding, werk, plezier, vakantie, spullen kopen? Maar is dat niet te egoïstisch om daar zoveel mee bezig te zijn? Moet je toch niet meer aan God denken? Wanneer doe je genoeg aan je geloof?
Situatie in Lystra
Ik denk dat het verhaal dat we vandaag uit de Bijbel gelezen hebben ons verder kan helpen. Paulus en Barnabas vertellen in Lystra het goede nieuws van Jezus. De mensen die naar Paulus luisteren zijn geen Joden en kennen het verhaal van Jezus en de God van Israël nog niet. Ze geloven in andere goden. Maar als ze luisteren naar Paulus’ verhaal, begint er iets te kriebelen. Er zit een verlamde man – iemand die nog nooit heeft kunnen lopen. Paulus ziet aan hem dat hij gelooft. Er is echt goed nieuws – alles kan anders worden. Ik kan zelfs beter worden. En daarom roept Paulus tegen die man ‘Kom overeind, ga staan!’ En écht, de man springt overeind en kan lopen voor het eerst van zijn leven!
Maar wat zeggen de mensen dan? ‘Dit lijken mensen, maar het zijn goden. De goden zijn naar ons toegekomen. Zeus en Hermes zijn bij ons.’ Snel haalt de priester van Zeus stieren met bloemenkransen om ze te offeren aan Paulus en Barnabas. Wat gebeurt hier allemaal?
Het helpt als je iets meer over een oud verhaal dat iedereen in Lystra kende. Volgens dat verhaal waren lang geleden Zeus en Hermes op bezoek gekomen in een stadje, in de omgeving van Lystra. Ze waren vermomd als arme boeren en klopten bij de mensen aan om onderdak. Maar iedereen deed de deur voor hen op slot. Op het allerlaatst kloppen ze aan bij Baucis en Filemon. Het zijn zelf arme mensen maar ze willen hun allerlaatste gans voor hun gasten slachten. Dan maken de goden zich aan hen bekend. Ze sturen Baucis en Filemon een berg op, en laten het hele stadje wegzinken en veranderen in een meer. De hut van Baucis en Filemon wordt veranderd in een tempel waar Baucis en Filemon voortaan dienst doen.[1]
Dat verhaal hebben ze in Lystra goed onthouden. Ze willen niet dezelfde fout maken en willen nu aan Zeus en Hermes alle eer geven, die ze verdienen. Als ze nu genoeg aan hun geloof doen, voorkomen ze straf en worden ze misschien wel beloond zoals Baucis en Filemon ooit.
Wat gaat hier mis?
Onze boodschap is nu juist dat u geen afgoden moet vereren (vs 15a)
Logisch, want zo zit de wereld in elkaar – als je het goede doet word je beloond, als je het slechte doet, gestraft. Als je je best doet op school, dan haal je goede cijfers, als je teveel spijbelt, haal je nooit je diploma. Als je je braaf aan je dieet houdt en regelmatig naar de sportschool gaat, dan krijg je een mooi figuur, maar als je te weinig beweegt en teveel snoept, word je te dik. Zet je je in op je werk en je maakt carrière, loop je de kantjes er vanaf, dan word je misschien wel ontslagen.
Als je het goede doet, word je beloond, als je het slechte doet, dan word je gestraft. Het lijkt lekker duidelijk. Maar het kan ook heel hard zijn, want zomaar keert het om: als je geen diploma hebt gehaald, geen mooi figuur hebt of zonder werk hebt, dan is dat waarschijnlijk je eigen schuld. Had je maar beter je best moeten doen. Het klinkt lekker duidelijk, maar het is lang niet altijd waar. Je kunt heel veel naars meemaken zonder dat het je eigen schuld is.
Misschien lukt het je gewoon niet om op school hard genoeg te werken. Want je hebt al zoveel andere dingen aan je hoofd: je ouders hebben altijd ruzie, of je bent super onzeker over jezelf, je hebt teveel last van je ADHD, of je bent dyslectisch. Allerlei dingen waar je niets aan kunt doen, maar intussen lukt het niet met school.
Goed gedrag wordt beloond, slecht gedrag gestraft, is maar een halve waarheid en dus een leugen. En jammer genoeg denken we ook zomaar dat het zo bij God ook zo is. Maar omdat het een leugen is reageren Paulus en Barnabas zo fel: ‘Wat doen jullie toch? Onze boodschap is juist dat jullie geen afgoden moeten vereren.’ Je moet juist niet in die nepgoden geloven die je altijd het gevoel geven dat het nooit goed genoeg is. Zo is God niet. God is geen automaat of een systeem: als je het goede doet, is Hij ook automatisch goed voor jou. God is de levende God, Hij wil hier en nu in je leven zijn.
De echte God is gul
Maar heeft toch blijk gegeven van zijn goedheid: vanuit de hemel heeft hij u regen geschonken en vruchtbare seizoenen, hij heeft u overvloedig te eten gegeven en u zodoende vreugde gebracht. (Handelingen 14:17)
Hij zorgt niet pas voor je als jij goed voor Hem bent. Het komt niet pas goed met je als jij de goede dingen doet. Dat denken de mensen in Lystra en dat denken heel veel mensen nog steeds. Jij en ik misschien soms ook wel. Maar zo is het niet. God is allang aan het werk ook in jouw leven.
Als het goed met je gaat is dat vaak maar voor een klein deel aan jezelf te danken en aan de keuzes die je maakte: als je op school goede cijfers kon halen, als je een mooi figuur hebt, als je carrière hebt gemaakt dan heb je dat voor het grootste deel te danken aan dingen die je gekregen hebt. En misschien ben je daar dan mee hard aan het werk gegaan. Maar het begon bij de dingen die je kreeg. Denk eens aan alle dingen die je gekregen hebt, bijvoorbeeld – het is niet voor iedereen hetzelfde – het land waar je geboren bent, het gezin waar je opgroeide, de gezondheid die je hebt of had, het verstand, de talenten die je zomaar meekreeg, enzovoort, enzovoort.
Dat is ook wat Paulus zegt tegen de mensen in Lystra: ‘Jullie hebben Gods goedheid kunnen merken. Hij liet het regenen vanuit de hemel. Hij gaf jullie vruchtbare seizoenen, hij heeft u meer dan genoeg te eten gegeven en jullie zo geluk gegeven.’ (Handelingen 14:17)
Je leven begint bij krijgen. En dat laat zien wie God is. Iemand die uitdeelt aan alle mensen: goeden en slechten. Aan mensen die hem kennen en mensen die Hem niet kennen. God is een gulle God.
De echte God geeft ruimte
Hij heeft in het verleden alle volken hun eigen weg laten gaan (Handelingen 14:16)
Ik begon de preek met de vraag: doe ik wel genoeg aan mijn geloof? Het is een logische vraag en tegelijk past die niet zo goed bij het geloof in God. God is niet zoals Zeus en Hermes, waar je goed je best voor moet doen, zodat God ook goed voor jou zorgt. God zorgt je leven lang al voor jou. Hij nodigt je uit om met Hem en voor Hem te leven.
De Bijbel vergelijkt dat vaak met een liefdesrelatie: de relatie tussen een man en een vrouw, of tussen ouders en kinderen, of soms een relatie tussen vrienden. In al die relaties kun je je wel eens afvragen: doe ik er wel genoeg voor? Tegelijk is er al iets mis, als dat de belangrijkste vraag wordt. Soms hebben we dat thuis wel eens dat ik ga opsommen wat ik allemaal doe voor mijn huwelijk. (Sorry, schat.) Dat zijn niet mijn beste momenten. Zo wil ik ook helemaal niet met onze relatie bezig zijn. We horen bij elkaar. We zijn getrouwd. We hebben beloofd er altijd voor elkaar te zijn – in gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, in goede en slechte dagen. We zullen het leven samen delen. We doen niet alles samen, maar we delen onze levens. Daarin afwegen hoeveel ieder van ons doet, past niet. We doen het samen, we leven samen.
Dat is ook Gods uitnodiging aan jou. Leef met mij samen. Deel het hele leven met mij. Ik ben altijd bij je. Altijd om je heen. Je adem krijg je van mij. Al het mooie weer, al het eten. Al het geluk. Bij al die dingen ben ik bij je. En ik wil dat jij bij mij wilt zijn.
Er is dus ook geen concurrentie tussen het gewone leven en God. Tenminste dat hoeft niet. God is ook aanwezig in je mooie vakantie, in je sport, je hobby, je carrière, je vriendschappen. Je kunt daarin juist Gods gaven in zien en Hem daarvoor danken.
God nodigt je uit om met Hem op weg te gaan.
Hem moet je vereren
..maar de levende God, die de hemel en de aarde en de zee heeft geschapen en alles wat daar leeft [Hem moet je vereren] (Handelingen 14:15b)
Tegelijk is het geen vrijblijvende uitnodiging. Het is niet zo: God zorgt toch wel voor je, dus waarom zou je je druk om Hem maken. Het zou uiteraard allereerst ontzettend ondankbaar zijn – God geeft je het leven, je pakt het aan, zonder Hem te danken of Hem te willen zien.
Maar er is meer aan de hand. Het blijkt dat je als mens als je God niet wel iets anders gaat aanbidden: Zeus of Hermes, je plezier, je vakantie, je gezin, je carrière, ga maar door. En vaak val je dan toch in de valkuil: als ik maar hard genoeg werk, dan… Dan bereik ik dit of dat. En als je het dan niet bereikt, dan is het je eigen schuld. De gaven van God kunnen niet de plek van God innemen! Hanneke zei dat vorige week nog heel mooi in het kindmoment. Ik weet het niet helemaal precies meer, maar kan een zak chips een bezoek brengen aan je oma of kan een spelcomputer je afhelpen van je schuld en je schuldgevoel. Kan je geld je troosten?
Aanbid dus de enige God. Laat Hem de belangrijkste plek in je leven innemen.
Hoe dan?
Maar hoe dan? Hoe kan God de belangrijkste plek innemen?
Paulus zegt door de levende God die de hemel en de aarde en de zee heeft geschapen en alles wat daar leeft te vereren. Dat betekent Hem telkens weer bedanken voor alle goede dingen in je leven. Ze komen echt nergens anders vandaan, dan van Hem. Al het goede komt van God.
God de belangrijkste van je leven laten zijn, betekent niet dat je de hele dag aan God zit te denken of altijd maar aan het bidden of Bijbel lezen bent. God heeft met het hele leven te maken: ook met je plezier, je werk, je vakantie, je vriendschappen. Er hoeft geen concurrentie te zijn tussen God en die dingen. Die komt er pas als je vergeet dat je al die mooie dingen van Hem krijgt.
En die neiging zit wel in ons, in jou en in mij. Het is belangrijk om God als de gever van al het goede te blijven zien. Daar moet je jezelf steeds weer aan herinneren. Dus neem regelmatig de tijd om rustig te danken en te bidden. Neem de tijd om meer van God te leren door regelmatig een stuk of een vers uit de Bijbel te lezen. Leer van God door met andere christenen om te gaan en te zien hoe zij met God leven.
Wanneer doe je genoeg (slot)
Wanneer doe je genoeg? Eigenlijk klopt de vraag niet Je kunt niet zeggen als je elke zondag naar de kerk komt (of die thuis via internet volgt) en als je elke dag een keer bidt en bijbelleest dan doe je genoeg. Het zijn allemaal wel heel goede gewoontes die je kunnen helpen te groeien in de liefde voor God. Maar het gaat niet om die gewoontes, maar om God zelf, om zijn liefde.
Ik ben daar vroeger ook heel veel mee bezig geweest: geloof ik wel goed, geloof ik wel genoeg. Geloof ik wel dat God echt bestaat? Doe ik wel precies wat er van mij verwacht wordt? Doe ik het wel goed? Geloof ik wel? In al die zinnen gaat het om ‘ik’ en ‘mij’.
Na heel lang denken en daarover nadenken kwam ik tot de conclusie: nee, ik geloof niet. Ik geloof niet dat God bestaat. En toen ik dat allemaal doordacht had en niet geloofde dat ik nog iets eraan kon doen, toen begon ik te merken dat God er toch was. Alsof ik in een hele diepe put was afgedaald en ik niet dieper kon en alsof God daar grinnikend op de bodem van de put zat en zei: is dit alles wat je tegen mij kunt inbrengen? Alsof God totaal niet onder de indruk was van al mijn gedachten en tegenwerpingen tegen zijn bestaan.
Ik heb toen geleerd dat zelfs geloven niet van mij afhangt. Al moet ik zeggen dat ik wat dit betreft een trage leerling was. Ook later heb ik nog zo vaak me die vraag gesteld: doe ik het wel goed, geloof ik wel goed? Maar in de loop van de jaren heb ik me steeds meer geprobeerd te focussen op wat God doet en heeft gedaan: in Jezus, in de wereld, in de kerk, in mijn eigen leven.
Het gaat vooral om wat God doet en heeft gedaan en dan pas om wat jij doet. Een betere vraag is dan de vraag ‘doe ik wel genoeg aan mijn geloof’ is daarom misschien wel: ‘zie ik wel wat God allemaal doet en heeft gedaan?’ Als je het gevoel hebt dat je te weinig bezig bent met je geloof, dat God in de praktijk van je leven te weinig aanwezig is, begin dan niet allereerst bij jezelf, maar bij God. Vraag je bijvoorbeeld elke dag af wat Hij heeft gedaan, wat je gekregen hebt, waarvoor je Hem kunt danken. Vraag je af: waar zag ik God aan het werk? Waar heb ik iets van zijn liefde, vriendschap, warmte, zorg en aandacht gezien? Waar zie ik iets van zijn verlangen naar eerlijkheid, naar recht.
Je zou de komende week aan het eind van elke dag drie dingen kunnen op schrijven waar je dankbaar om bent, die je van God hebt gekregen en Hem daarvoor danken. Als je nog meer wilt doen, kun je je afvragen hoe je daarmee iets goeds kunt doen voor God, voor de mensen om je heen.
Zo kun je je op God richten. God is goed, leef daaróm met Hem.
[1] Ovidius, Metamorphoseon, VIII 620-720 (448-456). Volgens Keener, Acts, 2146 verwijzen de meeste commentatoren naar dit verhaal.