Vanmiddag loop ik even de voormalig synagoge van Kampen binnen. Er is een expositie in het kader van de Hanzedagen met als thema ´water verbindt´. Bij binnenkomst valt gelijk een groot schilderij op. Het is grof geschilderd en hier en daar lijkt de verf zelfs letterlijk op het doek gegooid. Pas na een tijdje dringt het tot me door waar ik naar sta te kijken. Het is zo´n grote oranje-rode opblaasboot. De mensen erop staan en verdringen elkaar. Ze kunnen veel beter gaan zitten, maar er is niet genoeg plek om te zitten. Het lijkt alsof het stormt. Of worden er verfbommen naar hen gegooid om hen op afstand te houden? Wordt er vanaf de kant geroepen: ‘Kom niet hierheen, maar blijf op zee en verzuip?’ Het bloed druipt van het doek af.
Nadat ik de expositie heb bekeken, loop ik nog even naar boven, naar de galerij. Hier zaten vroeger op sabbat – toen dit gebouw nog als synagoge diende – de vrouwen. Er is niet veel te zien. Er ligt een multomap met een lijst met namen: Boektje, Van Gelderen, Goudsmit, Voorzanger. Achter elke naam staat een geboortedatum, een overlijdensdatum en meestal een bekende plaatsnaam: Auschwitz, Sobibor, Buchenwald of Ravensbrück. Bij de laatste naam is een ook foto, een pasgeboren meisje en haar moeder. Ze werd geboren op 31 januari 1938. Inderdaad, precies dezelfde dag als onze vorige koningin. Nadat de vader ontdekte dat zijn dochter gelijk was geboren met de prinses van Oranje is hij opnieuw naar het gemeentehuis gegaan om de aangifte van zijn dochter te veranderen. Ze moest niet alleen Ina heten (naar de toenmalige koningin), maar ook Beatrix. Ina’s leven is na 5 jaar al weer beëindigd in een van die bekende plaatsen. Als ik weer naar beneden wil lopen zie ik nog een kunstwerk. Op een biels staat een koperen beeld van een open veewagon vol met mensen. Er is niet genoeg plek om te gaan zitten.
Met een steen op mijn maag verlaat ik de synagoge. Als ik naga wat de steen is, realiseer ik me dat het vooral woede is. Maar ik weet niet op wie. Ik kan wel boos worden op iedereen: Op de laffe Kampenaren die hun stadsgenoten lieten afvoeren. Maar ook op de Joden die zich als makke schapen lieten afvoeren en vanuit gevangenschap geruststellende briefjes schreven aan hun familie. En natuurlijk op de Duitsers die hen uitroeiden als ongedierte. Op wie moet mijn woede zich richten? Moet ik kwaad zijn op mensensmokkelaars, op politici die de grenzen dichthouden, op vluchtelingen die met hun kinderen op wankele bootjes stappen, soms uit wanhoop maar ook zo vaak met het naïeve geloof dat hier alles beter zal worden? Ik weet het niet. Misschien ben ik ook wel kwaad op mezelf. Ik weet zo goed dat dit gebeurt, maar ik leef er zo vaak langs heen, maar ik weet ook niet wat ik moet doen.
Ik ga maar weer aan het werk. Verder met mijn scriptie over het komende oordeel van God. Kan ik daar na wat ik net gezien heb nog geloofwaardig over spreken? Had God niet moeten ingrijpen? Moet hij niet ingrijpen? Of moet ik daar juist bang voor zijn dat hij dat ooit zal doen?
Is het goed om te verwachten en te hopen dat God op een dag recht zal doen? Of is dat een te gemakkelijke manier om onze verantwoordelijkheid te ontlopen? Maar laten we eerlijk zijn, het is ooit in alle talen gezegd en geschreven ‘nie weder’, ‘never again’, ‘nooit weer’ en het gaat gewoon door.