Het is een van de belangrijkste vragen in onze tijd en zeker ook voor de kerk. Toch komt zij ín de kerk zelden of nooit aan de orde. Aan de ene kant is dat vreemd, zeker voor degenen voor wie het een reële vraag is. Zij kunnen gemakkelijk het gevoel krijgen dat men hen in de kou laat staan. Aan de andere kant lijkt het open bespreken van deze vraag juist in de kerk onmogelijk. Ik bedoel de vraag: bestaat God wel? Die vraag lijkt onmiddellijk een bom te leggen onder het bestaan van de kerk. Hoe zouden we kunnen geloven als we niet weten of God bestaat?
Maar wat dan te doen met die ervaringen waarin geloven zo onwerkelijk lijkt? Ik herinner me een gesprek met een niet-christelijke medestudent over geloven. Het was een prettig gesprek, tot hij mij vroeg of ik dat echt geloofde: dat daar boven in de lucht ergens een hemel was met zielen van de gestorvenen en engelen? Ik voelde me opeens vervreemd van mezelf; geloofde ik echt dat daar boven in de lucht gewichtloze zielen rondzweefden in de hemel terwijl er engelen om hen heen fladderden? Kon ik dat geloven terwijl ik hier zat in de gang van het universiteitsgebouw aan het eind van de 20e eeuw?
Ik weet niet of ik nog antwoord heb gegeven, maar het gevoel van vervreemding is nog regelmatig teruggekomen. Soms bij het dode lichaam van iemand die ik goed gekend heb; geloof ik echt dat hij of zij nu in de hemel leeft? Geloof ik echt dat op een dag dit lichaam zal opstaan uit de dood? Kunnen dorre beenderen weer leven? Soms ook als ik gepreekt heb. Alle dingen die ik over God gezegd heb, zijn dat niet slechts menselijke gedachteconstructies? Ingenieus, maar zonder achterliggende werkelijkheid? En als ik staar naar de sterrenhemel en me voorstel dat sommige sterren miljarden lichtjaren van ons verwijderd zijn en misschien allang uitgedoofd, ook dan roept ook dat soms vervreemding op. Waar zou God zijn in dat oneindige heelal?
Verboden vraag?
Het zijn beklemmende vragen, vragen die lang niet bij elke christen herkenning oproepen en volgens sommigen zelfs niet gesteld mogen of kunnen worden door ‘echte’ christenen. Geloven is toch ‘een zeker weten en een vast vertrouwen’? En in de Bijbel staat toch dat wie bij God wil komen moet ‘geloven dat hij bestaat’? (Hebreeën 11:6), en dat je moet bidden vol vertrouwen en zonder enige twijfel? (Jakobus 1:6) Bovendien: ook als je er nuchter over nadenkt, is het toch een onmogelijkheid: je kunt toch niet geloven in een God van wie je niet eens weet of Hij bestaat?
Het lijkt dus misschien maar het eenvoudigste om maar net te doen alsof die beklemmende vragen er niet zijn, of dat het geen echte vragen hoeven te zijn, omdat er zonder al te veel moeite goede antwoorden op te geven zijn. Ik denk dat het in de kerk vaak zo gaat. Toch is dat onbevredigend. Daarmee wordt de vragen en de vragensteller geen recht gedaan. Daarmee wordt ook God geen recht gedaan. Wie gelooft, gelooft dat God het hele leven verlost. Dan hoeft er ook niets van dat leven voor Hem weggestopt te worden. Het is eerder andersom: om het leven door Hem te laten bevrijden, mag en moet dat hele leven ook voor Hem aanwezig zijn.
Diepe menselijke vragen
Dat is ook de manier waarop in de Bijbel wordt omgegaan met diepe menselijke vragen. Vragen of God wel betrouwbaar, aanwezig of eerlijk is, worden in de Bijbel regelmatig gesteld. Ze zijn zelfs te vinden in de Psalmen, die woorden die God ons zelf in de mond legt om te spreken in onze gebeden tot Hem. Met andere woorden: God roept ons op aandacht te geven aan de gevoelens en vragen die een rol spelen in het leven met Hem. Net als aardse ouders verlangt God ernaar dat zijn kinderen zich eerlijk tegen Hem uitspreken.
Zo kom je in de Bijbel allerlei klachten tegen aan het adres van God. Job noemt God onder andere oneerlijk en wreed (Job 9:20; 30:20). In Psalm 44 wordt de Heer opgeroepen om wakker te worden en niet te blijven slapen, maar zijn volk te verlossen (Psalm 44:24vv). Jeremia zegt dat God hem teleurstelt zoals een beek die drooggevallen is, waarop je niet kunt vertrouwen (Jeremia 15:18). In Klaagliederen wordt gezegd dat de Heer meedogenloos het land heeft verwoest (Klaagliederen 2:2).
Iedereen die God kent, kan zeggen dat God niet wreed of meedogenloos is, dat Hij niet slaapt en dat Hij betrouwbaar is. De Bijbel zelf staat er vol van. En toch geeft de Bijbel ook stem aan deze tegengestelde gevoelens en ervaringen. Er is aandacht voor. Er is erkenning voor deze gevoelens. Door de moeilijke vragen niet te ontkennen, maar ze hardop te stellen, wordt het ook mogelijk te ontdekken dat God antwoord geeft.
Antwoord
Je komt in de Bijbel geen klachten tegen waarin gevraagd wordt of God eigenlijk wel bestaat. Niet omdat die vraag een brug te ver is; alle gevoelens kunnen bij God neergelegd. Het lijkt waarschijnlijker dat de vraag naar Gods bestaan in de Bijbel niet aan de orde komt, omdat het in de tijd van de Bijbel geen vraag was. Het idee dat er in onze wereld niets meer is dan materie en dat er geen sprake is van God, goden of hogere machten is tamelijk uniek in de geschiedenis. Dat idee was in de tijd van de Bijbel waarschijnlijk onvoorstelbaar – net zoals dat voor veel mensen zeker buiten de Westerse cultuur vandaag nog steeds het geval is. Als in onze tijd de beklemmende vraag of God er eigenlijk wel is, voor (sommige of veel?) christenen een reële vraag is, dan moeten we die ook een plek geven in onze relatie met God. Net zoals dat in de Bijbel gebeurde met zoveel andere vragen.
Maar kun je vragen naar Gods werkelijke bestaan en handelen stellen voor zijn aangezicht? Is dat niet een onmogelijke tegenstelling? Om te bidden: God als u echt bestaat, dan… Ik denk dat dat kan. Het lijkt op wat Job bijvoorbeeld meermalen doet. Job klaagt over God die zich tegen hem gekeerd heeft en hem onrecht aandoet. En bijna meteen er achteraan roept hij het uit: ‘Mijn redder leeft!’ (Job 19:6,22,25).
Juist het uitschreeuwen van de vraag maakt het mogelijk het antwoord te vinden. Zo vraagt de dichter van Psalm 22 wanhopig naar Gods aanwezigheid. En juist daardoor kan God ook antwoorden. Juist door je vragen eerlijk aan God te stellen, ontstaat er de mogelijkheid dat je ook zijn antwoord hoort. Juist als je kan onze relatie met God verdiepen (bv. Psalm 22:3,22 of Psalm 73). Daarmee wordt ook duidelijk dat het zeker weten en vast vertrouwen van het geloof niet een vanzelfsprekendheid is. Het is geen gegeven, maar een gave van God, een gave die gegeven en ontdekt wordt, juist in het zoeken en vragen naar God. Er lijkt me dus alle reden om de vraag naar Gods bestaan in de kerk niet uit de weg te gaan, maar die vraag – hoe paradoxaal ook – aan God zelf te stellen.
In de Reformatie (maart 2011)