Na een paar weken Frankrijk zat ik gisteren in de kerk naast mijn vrouw en een van mijn kinderen. Een bijzondere ervaring, benadrukte mijn zoon, want meestal sta ik voorin de kerk een dienst te leiden. Zo beleefde ik het ook, als iets bijzonders maar ook als een beetje vreemd. Tijdens de dienst kwam telkens weer de vraag boven: wat zijn we hier eigenlijk aan het doen?
Lang geleden heb ik geleerd dat een kerkdienst de ontmoeting van God met zijn volk is. Een heldere, begrijpelijke omschrijving. Een kerkdienst heeft iets van een ontmoeting, een gesprek, waarin God spreekt en waarin ook de mensen spreken. We beginnen te zeggen dat onze hulp is in de naam van de HEER, waarop de voorganger ons namens God de zegen oplegt. En zo gaat dat verder.
Een ontmoeting tussen God en zijn volk. In de Bijbel kom je verhalen tegen waarin mensen God ontmoeten. Dat zijn altijd spannende momenten, waarop de mensen vrezen voor hun leven. Als de Israëlieten in de woestijn zo’n ontmoeting hebben, zeggen ze tegen Mozes dat die voortaan met God moet spreken, want als God nog een keer tot hen spreekt, overleven ze het niet (Deuteronomium 5). In de kerkdienst lijkt er weinig aanwezig van zo’n angst voor de ontmoeting met God.
Het is natuurlijk ook niet hetzelfde. Er klinkt in de kerkdienst geen stem uit de hemel of van een berg, maar gewoon de stem van de voorganger uit de geluidsinstallatie. Als klein kind verwarde ik bij het lezen van de tien geboden God wel eens met de voorganger. Bij de woorden ‘Ik ben de HERE uw God’ die vrijwel elke zondag door een andere voorganger gelezen werden, vroeg ik me af: ‘ziet God er dan zo uit’? Maar intussen weet ik dat alles wat er in de dienst gezegd wordt door mensen wordt gezegd.
Niet dat ik niet geloof dat God er ook kan spreken, maar dan gaat het toch (vrijwel altijd) door de woorden van mensen. Bovendien – als God echt God is – is zijn aanwezigheid geen vanzelfsprekendheid. We hebben God niet op zak. We kunnen bidden om zijn aanwezigheid, geloven dat Hij – naar zijn eigen belofte – bij ons wil zijn, maar het is geen automatisme. God is geen automaat die werkt volgens een vaste procedure.
Verder is het natuurlijk niet zo dat God ons alleen in de kerkdienst ontmoet. In heel het leven komt Hij naar je toe. Een kerkdienst is denk ik vooral een vorm waarin de kerkgangers zich daarvan extra bewust willen zijn: God is er, Hij houdt van ons, Hij wil met ons leven, Hij wil ons zijn liefde geven en daar willen we hem voor danken. Wat doen we dan in een kerkdienst? De katholieke theoloog Romana Guardini (1885-1968) had het over het ‘heilige spel van de liturgie.’
Ik vind het beeld van ‘spel’ wel helpend. Het relativeert aan de ene kant de kerkdienst enorm: het is (maar) een spel: wij hebben God niet in de greep, wij kunnen de ontmoeting met Hem niet afdwingen. Maar aan de andere kant: je kunt een spel alleen goed spelen, als je er helemaal in opgaat. Als je tijdens een spel voortdurend zegt dat het maar een spelletje is, kun je beter niet meedoen.
Een spel heeft ook zijn lastige kanten: niet alle spelregels komen je altijd even goed uit. Maar als je het spel wilt spelen leg je je erbij neer. (Of je kunt proberen je medespelers ervan te overtuigen dat de spelregels anders moeten, maar dat geeft meestal vooral gedoe. Of nog een andere mogelijkheid: je zoekt een andere groep spelers die het spel spelen volgens regels die jou meer bevallen.) Hoe het spel gaat, weet je niet van tevoren. De ene keer is het leuker dan de andere keer. Maar voorwaarde om er plezier aan te hebben is in elk geval dat je je ervoor inzet.
Je kunt bij ‘spel’, ook denken aan toneelspel. We spelen samen in een kerkdienst het leven uit: we staan stil bij onze nietigheid, onze afhankelijkheid, onze mislukkingen, bij Gods grootheid en liefde. We vieren het goede en staan stil bij de pijn. Natuurlijk raakt het je persoonlijk de ene keer meer dan de andere keer. Ook wat dat betreft is het als een spel. Maar het wordt alleen wat als je meedoet.
En dat viel me zondagochtend eigenlijk vooral op: hoe moeilijk het is om echt mee te doen. Om je niet af te laten leiden door de misschien onhandige woorden van de voorganger, door het gedraai van kinderen, die het spel nog niet zo meedoen. Om niet teveel stil te staan bij de woorden van het gebed of een lied op zich, maar ze gewoon mee te bidden, mee te zingen. Ook om me heen zag ik dat gebeuren. Net alsof heel veel spelers telkens even uit het spel stapten om op een afstandje te kijken naar de andere spelers: de voorganger, de organist of anderen.
Het verwarrende van een kerkdienst is misschien ook wel vaak dat het niet ervaren wordt als een spel dat we samen spelen, maar als een voorstelling, waarbij je geen deelnemer bent maar toeschouwer. Laatst deed een student een onderzoekje bij ons in de kerkdienst. Het viel hem op dat veel kerkgangers een tamelijk ongeïnteresseerde indruk maakten. Behalve dan bij de preek: daar gingen ze goed voor zitten. Dat lijkt meer te passen bij de kerkdienst als voorstelling dan als spel. De preek biedt misschien nog iets nieuws; de liedjes en de andere onderdelen van de liturgie zijn al bekend en bieden weinig spannends.
Maar als een kerkdienst een spel is dat alleen tot leven komt als het van harte gespeeld wordt, dan hebben ook de voorspelbare elementen hun waarde. De Bijbellezing is dan meer dan het woord vooraf bij de preek of het kindmoment en de collecte meer dan een pauze vlak voor het einde van de dienst.
Als voorganger heb ik misschien makkelijk praten: ik heb meestal een rol die veel voorbereiding, inzet en concentratie vraagt. Aan de andere kant: er is ook juist de verleiding om van een kerkdienst in m’n eentje of met een paar anderen een mooie voorstelling te maken. Maar het spel gaat pas echt lukken als alle spelers met hart en ziel meespelen. Doe je mee of kijk je liever toe?