‘Waarom zou ik niet gedoopt kunnen worden?’ (Preek mede n.a.v. Pride)

Toespraak over Handelingen 8:26-39 [1]

Ben ik welkom?

[dia 2] Ben ik welkom? Mag ik hier zijn? Ben ik niet teveel? Zitten ze wel op mij te wachten?

Ken je dat gevoel? Ik wel. Dat een groepje mensen met elkaar staat te praten en dat ik denk – kan ik daar zomaar bij gaan staan. Ben ik welkom?  Of dat ik een feestje kom waar ik bijna niemand ken – ja, ik was uitgenodigd, maar ben ik wel echt welkom.

Het is een ongemakkelijk gevoel, maar niet persé heel erg. Maar het kan ook zijn dat je het op een nog veel diepere manier beleeft. Dat je je niet alleen afvraagt of je ergens welkom bent, maar je sowieso afvraagt: mag ik er eigenlijk wel zijn? Is het wel ok dat ik besta?

Daar zit vaak een diepe beschadiging achter. Als je kind bent van ouders die eigenlijk niet voor je konden of niet voor je wilden zorgen. Dan kun je je leven lang dat gevoel met je meedragen. Als je voortdurend gediscrimineerd wordt, omdat je anders bent. Als jij, omdat je geen Nederlandse klinkende achternaam hebt, maar nooit een stageplek of baan kunt vinden. Of als je als met vrienden op straat bent, heel vaak door de politie wordt aangesproken, omdat buurtbewoners bellen vanwege overlast – terwijl je niets doet, maar ja, omdat je Marokkaans bent, vertrouwen ze het niet.

Of, als je als jongen op jongens valt. Of als meisje op meisjes. Of als je niet zo goed weet of je nu een jongen of een meisje bent. Dan kun je ook voortdurend het gevoel krijgen dat je zo anders bent dan anderen, dat je niet welkom bent.

Ik ben een keer een dag naar een bijeenkomst geweest van vooral christelijke homo’s en lesbiennes. Het is al weer een paar jaar geleden. Ik vond dat een bijzondere ervaring. Het was goed om daar te zijn. Ik was echt welkom. En toch voelde ik me de hele dag ook anders, niet helemaal op mijn gemak. Al die anderen begrepen elkaar zo goed, die ervoeren het als een feest om op deze dag te zijn, eindelijk mensen die je begrepen, maar ik stond er toch een beetje buiten. En ik dacht: zoiets is het misschien ook als je homo bent en de hele dag heb je mensen om je heen die hetero zijn. Heel veel mensen zeggen dat je welkom bent, maar het voelt niet altijd zo. En helaas zijn er dan ook nog mensen die zeggen dat je niet welkom bent en schelden.

Het heeft me wel een tijdje gekost, maar hierdoor begrijp ik ook beter dat er in deze dagen in Amsterdam Pride en Queer worden georganiseerd. Als je je zo vaak onbegrepen voelt en niet welkom weet, om dan te kunnen horen: je mag er zijn, wees trots op wie je bent. Je hoeft niet minder of kleiner of minder welkom te voelen. Het is goed dat je er bent!

Veel mensen die daar naar Pride en Queer komen, kunnen opgelucht, bevrijd haast, adem halen – ik ben welkom, ik hoef me niet anders voor te doen. Ik mag er zijn. Ik mag trots zijn dat ik er ben.

Is de ander welkom?

[dia 3] Dat roept ook weerstand op. Sommige mensen vinden Pride, misschien net als ik dat lang vond, toch maar vooral een raar fenomeen of misschien verkeerd. Het helpt dan ook niet dat in de media vaak de meest bizarre outfits en uitingen in beeld komen.

Daar kun je je ongemakkelijk bij voelen. Moet dit nu zo, denk je misschien.

En als christen kun je er ook bij denken – in de Bijbel staan best wat teksten waarin seks tussen mannen veroordeeld wordt. Moeten we niet gewoon zeggen dat dit verkeerd is?

Heel gemakkelijk kunnen die twee elkaar ook versterken – en dit is vaak gebeurd. Een gevoel van ongemak, gecombineerd met de overtuiging over wat God hierover zegt, waardoor gemakkelijk een felheid ontstaat, die veel sterker en emotioneler lijkt te zijn, dan we hebben als we van andere dingen denken dat ze zondig zijn.

En dat hebben veel LHBTQI’ers dan weer in de kerk ervaren – de veroordeling, de afstand, de afkeer van mensen. Niet welkom. Of alleen als je niet teveel laat merken dat homo bent, of queer. Als je niet laat zien dat jij je liever anders kleedt of wat anders gedraagt.

Twee verhalen – de eunuch en Filippus

Vandaag lezen we het verhaal waar veel van deze spanning inzit. Over iemand die heel veel redenen heeft om zich af te vragen: ben ik wel welkom? Mag ik er zijn? Of kon ik er misschien wel beter niet zijn? En het verhaal van een christen die reden heeft om zich af te vragen: is die ander wel welkom, mag ik die wel welkom heten?

[Dia 4]

Ik heb het over een Ethiopische minister van Financiën en Filippus. Ze spelen een rol in hetzelfde Bijbelverhaal, maar ik zal het verhaal twee keer vertellen. Een keer vanuit die Ethiopiër en dan vanuit Filippus. Ik heb niet de bedoeling met deze toespraak om op alle vragen over homoseksualiteit en christen zijn antwoord te geven (gesteld dat ik dat al zou kunnen), maar wel denk ik dat dit verhaal ons heel goed kan helpen bij de houding die we tegenover onszelf en anderen aannemen.

Het verhaal van de eunuch

[dia 5] De minister is een bijzondere man. Op een of andere manier kent hij de God van Israël. En hij heeft een reis van ongeveer drieduizend kilometer[2] gemaakt naar Jeruzalem om in de tempel God te aanbidden. Wat een commitment voor een buitenstaander. Iemand die hoogstwaarschijnlijk geen Jood was en zeker niet welkom was bij de tempel.

Hij was eunuch. Het woord komt steeds terug in het verhaal. Een eunuch. Als kind, of als man was hij ontmand, gecastreerd. Zijn mannelijkheid, zijn seksualiteit is hem afgenomen. Zijn uiterlijk is daardoor ook verder anders dan dat van de meeste mannen. Hij heeft een hogere stem. Vernederend om zo zichtbaar anders te zijn dan anderen. Eunuchen – ook al kregen ze belangrijke posten – ze hoorden er niet bij. Er werd op hen neergekeken, geen echte man. Geen echt mens. En kinderen zal hij nooit kunnen krijgen. Wat een pijn ook.

En in Jeruzalem was hij niet echt welkom. Omdat hij een vreemdeling was. Maar ook omdat hij een eunuch was. Het stond duidelijk in de wet van Mozes: [dia 6] ‘Mannen bij wie de zaadballen beschadigd zijn, mogen niet bij het volk van de Heer horen. Dat geldt ook voor mannen bij wie de penis afgesneden is.’ (Deuteronomium 23:2)

In de gewone samenleving was hij anders en werd er op hem neergekeken, maar ook in de tempel van God mocht hij niet verder komen dan het tempelplein voor de heidenen. Die plek, die meer een markt was, dan een plek om God te aanbidden.

Toch heeft deze man niet opgegeven God te zoeken. Hij leest in het boek van de profeet Jesaja: [dia 7]

‘Als een schaap werd Hij naar de slacht geleid;

als een lam dat stil is bij zijn scheerder

deed Hij zijn mond niet open.

Hij werd vernederd en Hem werd geen recht gedaan,

wie zal van zijn nakomelingen verhalen?

Want op aarde leeft Hij niet meer.’

En ik kan me voorstellen dat die woorden bij hem binnenkomen. Over wie gaat dit. Als een schaap naar de slacht geleid…

Wat was er ooit met hemzelf gebeurd: Hij werd vernederd en Hem werd geen recht gedaan. Hij zal nooit kinderen krijgen. Wie zal het ooit nog over hem hebben. Wie zal hem herinneren als hij er niet meer is?

Over wie gaat het in dit boek? Het lijkt over iemand te gaan die hetzelfde heeft meegemaakt als hij.

Begrijpt u wat u leest?

[dia 8]

En dan is daar opeens die man, die vraagt: ‘kan ik u helpen? Begrijpt u wat u leest?’ De eunuch nodigt hem bij zich in de wagen. ‘Kom erbij, leg het me uit.’

En dat doet Filippus. Inderdaad – dit gaat over iemand die net als hij oneerlijk, gemeen, diep beschadigend is behandeld. Over Jezus. Die dat niet overkwam, maar ervoor koos. Hij deed zijn mond niet open, omdat Hij deze weg wilde gaan.

En zo heeft Hij al je pijn op zich genomen. Je vernedering. Je schaamte. De afstand die er tussen jou en God is, is er door hem niet meer. Bij de tempel hebben ze je misschien tegenhouden, maar Jezus heeft alles tussen jou en God weggenomen. Je bent welkom. Je mag helemaal opnieuw beginnen. Je kunt gedoopt worden in Jezus’ naam als teken van dat nieuwe leven.

De eunuch is diep geraakt. Is hij nu door Jezus, echt welkom bij God? Heeft Jezus alle hindernissen weggenomen. Zal Jezus Hem voor altijd laten leven? Meent die Filippus dat nu?

[dia 9]

En dan opeens rijden ze langs een meertje. Diep genoeg om je in onder te dompen. Wat is erop tegen dat ik gedoopt wordt? Waarom zou ik niet gedoopt kunnen worden?

Filippus geeft geen antwoord. Er is geen reden om de eunuch tegen te houden bij de doop. En dus roept de eunuch tegen de koetsier: ‘stop de wagen!’ En samen Filippus loopt hij het water in. En Hij wordt gedoopt: in de naam van de Vader, die jouw Vader is, in de naam van de Zoon die jouw leven heeft geleid, in de naam van de Geest, die jou zal vullen met nieuw leven!

Wat een wonder. Wat een verandering! Had hij ooit gedacht dat hij dat zo meemaken op die lange weg naar huis?

Het verhaal van Filippus

[dia 10]

Laten we nu ook eens naar Filippus kijken. Door de eunuch te dopen, zegt hij tegen de Ethiopiër ‘Welkom, broer, welkom bij God, bij Jezus, bij ons!’

Maar hoe zou dat voor Filippus geweest zijn? Filippus was net als heel veel christenen uit Jeruzalem weggevlucht omdat ze vervolgd werden. En tijdens het vluchten vertelden de christenen over Jezus die aan het kruis gestorven was en uit de dood was opgestaan. Dat deden ze in Judea. Filippus zelf was in Samaria terecht gekomen en had daar over Jezus verteld en ook daar waren veel mensen christenen geworden.

[dia 11]

En zo gebeurde stap voor stap wat Jezus had gezegd vlak voor Hij naar de hemel ging: ‘en jullie zullen kracht ontvangen om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ (Handelingen 1:8)

Jeruzalem, Judea en Samaria – daar waren Jezus’ apostelen getuigen geweest. Daar hadden ze over Hem verteld. Maar hoe zat het nu met de uiteinden der aarde?

Ik kan me voorstellen dat jij denkt – dat gaat natuurlijk over alle volken van de wereld. Over ons, niet-Joden. En Lucas, de schrijver van Handelingen, denkt dat ook – Jeruzalem, Judea, Samaria (vlak voor dit verhaal) en nu de uiteinden van de aarde met de Ethiopiër.

Maar dat is achteraf. Voor Filippus moet het veel moeilijker geweest zijn dit zo te zien.

Op de eerste Pinksterdag klinkt het evangelie in alle talen, maar het zijn Joden en mensen die bij het Joodse volk horen die dan worden aangesproken. Later, na dit verhaal van Filippus en de eunuch, dan doopt Petrus als Cornelius, een Romein, een niet-Jood. Petrus moet zich dan uitgebreid verantwoorden. De christenen in Jeruzalem vinden het dan niet oké dat Petrus het huis binnenging en aan tafel ging met niet-Joden. En ook Paulus en Barnabas moeten zich nog weer later verantwoorden, omdat zij niet-Joden het evangelie van Jezus bekend maken en hen niet vragen zich te besnijden, zoals Joden doen.

Dat is allemaal nog niet gebeurd. Daar is nog niet over vergaderd. De heilige Geest heeft nog niet zo duidelijk laten zien dat ook niet-Joden welkom zijn bij Jezus.

Dus Filippus moest waarschijnlijk een flinke drempel over voordat hij de eunuch doopt.

Ook omdat hij ook de wet van Mozes kende – dat de eunuch niet bij het volk van God kon horen.

Misschien dat Filippus daarom op zoveel manieren geholpen wordt om bij de eunuch in contact te komen.

God, de hoofdpersoon

Want dat is opvallend in dit verhaal – God stuurt dit op zoveel manieren. Een engel zegt tegen Filippus dat hij op weg moet gaan. Als hij dan bij de weg aankomt waar hij naar toe is gestuurd, komt precies op dat moment de eunuch er in zijn wagen aan. En dan zegt de Heilige Geest – ga naar die man toe. En als Filippus erheen rent, hoort hij dat die eunuch net op dat moment uit Jesaja aan het lezen is. (Vroeger lazen mensen eigenlijk altijd hardop.) En dan precies die tekst uit het eerste deel van de Bijbel (het tweede was er nog niet) die misschien wel het meest duidelijk over Jezus lijkt te gaan – Een stukje van die tekst zagen we net al bij de eunuch.

Net eerder moet hij gelezen hebben:

[dia 12]

Om onze zonden werd hij doorboord,

om onze wandaden gebroken.

De straf die hij onderging bracht ons vrede,

zijn striemen gaven ons genezing.

(Jesaja 53: 5)

Aan alle kanten duwt God Filippus als het ware naar de eunuch toe. En tegelijkertijd wordt Filippus zelf ingeschakeld. En hij laat zich inschakelen.

[dia 13]

Hij legt op een mooie, laagdrempelige manier contact, door een grapje te maken, dat je niet zo goed kunt vertalen in het Nederlands, daar staat gewoon: ‘begrijpt u ook wat u leest?’ ((Maar de woorden begrijpen en lezen die Filippus gebruikt zijn bijna dezelfde woorden – in het Engels zou je misschien kunnen zeggen ‘do you get what you’ve got?’))

Op een luchtige manier reageert de eunuch ook – ‘hoe kan ik het nu begrijpen als er niemand die het  uitlegt?’ En hij nodigt Filippus uit. En die gaat vertellen over Jezus. Die als de eunuch was, zonder kinderen, veracht, bespot, niet serieus. En tegelijk was Hij veel meer dan de eunuch – omdat hij onze zonden, alles waarmee we afstand maken tot God op zich heeft genomen en onze wonden, onze beschadigingen en dat Hij genezing geeft.

Filippus is gekozen als een dienaar. En zo stelt hij zich ook op. Hij volgt wat God aan het doen is en wat de heilige Geest hem zegt.

Als de eunuch zegt: ‘Waarom zou ik niet gedoopt kunnen worden?’ Heeft hij geen bezwaren. En als de eunuch dan de wagen stopt, lopen ze samen in het water.

Dat het zo makkelijk gaat, hebben christenen later ingewikkeld gevonden en hebben er daarom later ook iets bijgezet:

[dia 14]

Dat is dan vers 37 (die nummering in verzen is van nog veel later tijd)  ‘Filippus zei tegen hem: ‘Als u gelooft met heel uw hart, is het toegestaan.’ Hij antwoordde: ‘Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.’’ ‘

Die doop van Cornelius ging sommige christenen kennelijk net iets te gemakkelijk en te snel. Maar zo is wel hoe Lucas het beschrijft: deze buitenlander, deze eunuch, deze vreemdeling, minister van een koningin uit een ander rijk. Hij is welkom bij God. Hij wordt gedoopt.

[dia 15]

Ik denk dat dat veel vaker gebeurt – dat Gods gastvrijheid en Gods genade zo groot is, dat wij er haast van schrikken – Gaat dat niet te gemakkelijk, niet te snel? Is echt iedereen welkom? Moeten we daar niet nog een paar regels aan toevoegen?

Maar de doop haalt grenzen weg tussen God en mensen. Je wordt in de doop echt aan Jezus verbonden die een met God is. De doop laat zien: je bent echt welkom. Ja, jij ook: onvoorwaardelijk. En door de doop word je ook met de anderen verbonden. Grenzen die wij bewust of onbewust gemaakt hebben, vallen weg. Ze gaan onder in het water van de doop en ze komen niet meer boven.

Als laatste: De eunuch reist verder

Als laatste nog even over de eunuch. Met blijdschap reist hij verder. Zoals Linde en Esther zondag straalden na hun doop, zo moet hij gestraald hebben: wat fantastisch, zijn leven is opnieuw begonnen.

Hij heeft vast om zich heen gekeken. De wereld moet er als nieuw uit gezien hebben. Deze wereld is de wereld van God, die hem liefheeft

Ik denk: hij is ook gaan lezen. En niet zo heel veel verderop moet hij toen dit in Jesaja hebben gelezen:

[dia 16]

De vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden,

laat hij niet zeggen: ‘De HEER zondert mij zeker af van zijn volk.’

En laat de eunuch niet zeggen: ‘Ik ben maar een dorre boom.’

Want dit zegt de HEER: De eunuch … die vasthoudt aan mijn verbond,

hem geef Ik iets beters dan zonen en dochters:

een gedenkteken en een naam in mijn tempel

en binnen de muren van mijn stad.

Ik geef hem een eeuwige naam,

een naam die onvergankelijk is.’

[dia 17]

En de vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden

om Hem te dienen en zijn naam lief te hebben,

om dienaar van de HEER te zijn

…hem breng Ik naar mijn heilige berg,

hem schenk Ik vreugde in mijn huis van gebed;

zijn offers worden op mijn altaar aanvaard.

Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken.

(Jesaja 56:3-7) 


[1] Collega Klaas de Vries zette me op het spoor om  rond Pride over deze tekst te spreken, zoals hij dat zelf eerder deed. Van hem heb ik ook de gedachte dat de eunuch later tijdens zijn reis ook Jesaja 56 heeft gelezen. In het rapport Ruimte en richting van het studiedeputaatschap over ‘Homoseksualiteit in de kerk’ (NGK) legt Mariecke van den Berg ook een link met dit verhaal. Zij schrijft: ‘De doop transformeert degene die zich laat dopen én de gemeenschap waarbinnen de doop plaatsvindt. Beiden geven zich over aan God: “Onze beperkte ideeën over de ander, over onszelf, over grenzen en afbakening: we geven ze aan U, die grenzeloos bent en ze weg kunt wassen.” ’ (14-15). Ook die laatste suggestie heb ik in de preek verwerkt.
Verder heb ik met plezier gebruik gemaakt van m.n. de commentaren van Keener en Van Eck (CNT3).

[2] Ervan uitgaande dat hij van Jeruzalem naar Meroe (Sudan) reist, wat bedoeld zou worden met ‘Ethiopië’ (Keener, 1551)