De dood van Nietzsches God

Hoe kun je leven zonder te geloven in God? Kan een mens zonder richting, zin of zekerheid? Regelmatig hoor ik christenen die vraag stellen. Bij grote zorgen. Bij het sterven van een geliefde. Maar ook in bewondering om de schepping – hoe zou dat allemaal toevallig ontstaan kunnen zijn? En hoe zouden we zonder God weten wat goed en kwaad is?

Ook de filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) meende dat het leven totaal anders wordt als mensen niet meer in God geloven. Om dat te illustreren vertelt hij een verhaal: Op klaarlichte dag loopt een dwaas zoekend met een lantaarn in zijn hand over de markt. Hij schreeuwt: “Ik zoek God! Ik zoek God!” Een paar mensen die niet meer in God geloven lachen en spotten: “Waar is God heen?” Daarop schreeuwt de dwaas naar hen: “Wij hebben God gedood! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe konden we de zee leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon uit te vegen? Wat deden we toen we de aarde van haar zon losmaakten? Waarheen beweegt ze zich nu?” De omstanders kijken hem verbaasd aan en daarop roept de dwaas: “Ik kom te vroeg. Deze enorme gebeurtenis is nog niet tot de oren van de mensen doorgedrongen.”

Het einde van het geloof in God – Nietzsche noemt dat ‘de dood van God’ - is voor Nietzsche een gebeurtenis die alles omkeert. Veel wetenschappers en kunstenaars geven in Nietzsches tijd het geloof op. Ze zien God als een onnodige hypothese. En terecht, volgens Nietzsche. Maar Nietzsche wil hen duidelijk maken dat ze nog niet werkelijk overzien wat dat betekent. Paul van Tongeren constateert in zijn boek Het Europese nihilisme: Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren dat er niet zoveel veranderd is. Nog steeds overzien maar weinigen de consequenties van ‘de dood van God’.

Wat zijn die consequenties dan? Volgens Nietzsche heeft het geloof in God ons denken volledig bepaald. Geloven in God betekent ook geloven in de ‘hoogste waarden’, die betekenis en zin aan het leven geven. Zo was de mens waardevol als Gods beeld of Gods kind. De wereldgeschiedenis had een doel, omdat ze deel uitmaakte van Gods geschiedenis met de wereld. Het geloof dat deze wereld door God geschapen en geordend was zorgde voor de overtuiging dat er zekere, betrouwbare kennis mogelijk was. En met de hulp van Gods gebod kon bepaald worden wat goed en kwaad is. ‘De dood van God’ betekent dus het einde voor het geloof in objectieve kennis, het onderscheid tussen goed en kwaad, het geloof in de vooruitgang van de mensheid, enzovoort.

En daar willen de meeste mensen in de praktijk niet aan. Kijk bijvoorbeeld naar het humanisme. Niet God, maar wat menswaardig is, is de norm. Niet Gods heilsgeschiedenis, maar de vooruitgang van de mens. Niet de tien geboden, maar de universele verklaring van de rechten van de mens. Voor Nietzsche is dat geen oplossing. Want de ‘dood van God’ betekent ook ‘de dood van de mens.’ Als God niets anders was dan een hersenspinsel van de mens, waarom zou ‘humaniteit’ dat dan niet zijn?

Het afscheid nemen van het christelijke geloof betekent voor velen een bevrijding van allerlei vaststaande onderdrukkende normen en waarden. Maar met het verlies van een vast oriëntatiepunt verdwijnen volgens Nietzsche uiteindelijk alle ‘hoogste waarden’, alle idealen. Dat doet sterk denken aan de beweging die de veel babyboomers hebben gemaakt. De jaren ’60 waren bevrijdend: alles mag en niets moet. Jongeren stonden op de barricades om zich tegen allerlei onderdrukkend gezag te verzetten. Allerlei ouderwetse dogma’s en instituten moesten tegen de vlakte. Maar uiteindelijk lijkt de afbraak en het verzet niet te leiden tot nieuwe idealen, maar tot een ideologische leegte.

‘De dood van God’ leidt volgens Nietzsche tot ‘de dood van de mens’. De mens is uiteindelijk slechts een radertje in het grote geheel. Dat doet denken aan biologen in onze tijd die in het handelen van de mens niets anders willen zien dan de drang van het organisme om zijn genen te laten voortbestaan. Of aan hersenwetenschappers voor wie ‘vrije wil’ of ‘persoonlijkheid’ verzinsels zijn, omdat we uiteindelijk bepaald worden door het autonome proces van onze hersenen.

Het verlies van alle ‘hoogste waarden’ uit zich ook in een leven dat alleen gericht is op ‘beleving’, op de fun. Als er geen God is, geen doel, geen goed en kwaad, zorg dan dat je zoveel mogelijk geniet en maak er wat moois van.

Klopt het wat Nietzsche zegt en was hij als een filosofisch profeet zijn tijd ver vooruit? Sommigen zullen zijn conclusies delen: geloof in God betekent een einde aan alle ‘hoogste waarden.’ Maar de meeste mensen leven veel minder consequent. Velen geloven niet in God, maar blijven toch naar zin zoeken en onderscheid maken tussen goed en kwaad. Heel veel mensen leven voor de ‘fun’, maar zoeken op belangrijke momenten in hun leven toch contact met iets hogers. Nietzsches rechtlijnige en moedige denken, wordt maar door weinigen gevolgd. Misschien is die gewoon niet leefbaar. De mens blijkt een zinzoeker en ongeneeslijk religieus, zelfs als hij van God niet meer wil weten.

De Tocqueville, een oudere tijdgenoot van Nietzsche constateerde al iets dergelijks. Als politiek filosoof bezocht hij de Verenigde Staten, als de meest moderne – want democratische – samenleving van zijn tijd. Hij had verwacht dat hier wel een einde gekomen zou zijn aan religie, maar constateerde het tegendeel wat hem uiteindelijk tot de conclusie bracht dat niet-geloven slechts een incident is, maar de eigenlijke gesteldheid van de mens het geloof is.

Ook Gerard Visser, in zijn boek In gesprek met Nietzsche, kan uiteindelijk niet leven met Nietzsches radicale nihilisme. Visser vindt Nietzsche wel bevrijdend bijvoorbeeld omdat hij laat zien dat veel voorstellingen van goed en kwaad mensen tekort doen en onderdrukken. Tegelijk kan Visser zich geen absoluut relativisme voorstellen. Als voorbeeld noemt hij de Holocaust. Tegenover zo’n groot kwaad kun je toch niet blijven volhouden dat er geen goed en kwaad is. En als er echt kwaad is, is het goede er dan ook? En ontdekken we zo misschien vanuit het negatieve toch weer iets van goed en kwaad, het bestaan van de hoogste waarden en misschien zelfs van God?

 

Wat moet je nu als christen vinden van Nietzsches beschouwingen over ‘de dood van God’? Jkunt hem zien als godslasteraar en je niets van hem aantrekken. Zoals een bekende poster zegt: “ ‘God is dood’ (Nietzsche, 1883), ‘Nietzsche is dood’ (God, 1900).” Nietzsche toont dan het ware gezicht van de moderne mens die zich los heeft gemaakt van God en zijn gezag en zo onderzocht heef t wat waar en wat goed en kwaad is. Tegenover Nietzsches nihilisme en relativisme zou je dan zekerheid en eenduidigheid kunnen stellen.

Toch is dat onbevredigend. Allereerst omdat je dan voorbijgaat aan Nietzsche als waarnemer van de moderne tijd. Hij heeft scherp doorzien dat met het einde van het geloof in God ook een einde komt aan veel andere zekerheden.

Belangrijker is echter dat je met zo’n afwijzing van Nietzsche zijn denkkader overneemt. Is het eigenlijk wel waar dat geloof in God verbonden is met geloof in ‘de hoogste waarden’? Als we ontkennen dat God dood is kennen we dan ook de zin van het leven, weten we dan wat waarheid is en wat goed en kwaad is?

De Italiaanse filosoof Gianni Vatimo (1936) ontkent dat. Hij zegt dat hij juist door Nietzsche weer leerde om te geloven. Nietzsche beschrijft met ‘de dood van God’ het einde van één alles overkoepelende waarheid. Vatimo wil juist het denken dat streeft naar het vinden van één waarheid opgeven. Er zijn teveel verschillende mensen met teveel verschillende interpretaties. Vatimo wil uitgaan van ‘zwak denken’ en ruimte laten voor verschillende waarheden naast elkaar. Zo kunnen we ook in God geloven. God moeten we ook niet beschouwen als het centrale punt van ons denken, of de garantie voor de waarheid. Die God is inderdaad dood. Maar dat is volgens Vatimo ook wat de Bijbel zegt. Christus heeft zijn gelijkheid aan God niet vastgehouden, maar heeft zich ontledigd en is gestorven (Filippenzen 2:6-8). God staat niet als de hoogste macht buiten deze wereld, maar gaat er juist in op.

Vatimo’s interpretatie van het christelijk geloof is verrassend, maar ook eenzijdig. Christus is niet alleen de gekruisigde, maar ook de opgestane en de verheerlijkte. Tegelijk laat Vatimo zien dat Nietzsches God, niet perse dezelfde is als de God waar christenen in geloven.

Zijn het christelijk geloof in God en het geloof in de hoogste waarden wel zo aan elkaar gekoppeld als Nietzsche zegt? Wie gelooft dat God de almachtige Vader is, Schepper van hemel en aarde, zegt daarmee dat de werkelijkheid in zijn hand is en dat Hij die in Christus naar een goede toekomst leidt. Maar daarmee zegt een christen nog niet dat hij de waarheid, de zin en goed en kwaad ook echt kent. Integendeel. De Bijbel is juist buitengewoon kritisch over het streven van de mens om goed en kwaad te kennen. Wie daarnaar streeft, streeft ernaar als God te zijn en kent zijn plaats niet. Datzelfde geldt voor de zin en de bedoeling van ons leven en de geschiedenis. De Bijbel toont een perspectief, een heilsgeschiedenis. Maar tegelijkertijd geeft de Bijbel veel getuigenissen van mensen die de zin niet meer kunnen zien. Denk aan Job, de Psalmen, Klaagliederen of Jeremia.

Je met Nietzsche bezig houden kan helpen om het ‘gegeven zijn’ van het geloof weer gaan herkennen. Het is niet vanzelfsprekend om in God te geloven, al leek dat misschien lange tijd wel zo. Gelovigen hebben niets in handen, maar leven van de verwachting en het vertrouwen. Ze hebben de waarheid niet in pacht, maar voelen de overtuiging in hun hart. Ze weten niet wat goed en kwaad is, maar weten zich geroepen Jezus te volgen. Ze zien de zin van hun leven heel vaak niet, maar vertrouwen op de Koning van het rijk dat komt.

 

Naar aanleiding van:

•Het Europese nihilisme: Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren. Paul van Tongeren. Uitg. Vantilt, Nijmegen 2012; 232 blz., € 19,95

•In gesprek met Nietzsche. Gerard Visser. Uitg. Vantilt, Nijmegen 2012; 336 blz., 24,95

 

Op 27-7-2012 gepubliceerd in het Nederlands Dagblad

COPYRIGHT © 2012 | ALL RIGHTS RESERVED