Wat is zending? Voor de een is dat een Nederlandse zendeling die het evangelie preekt in een dorpje in het oerwoud. Een ander denkt aan een stel vrienden die als landbouwkundigen in Malawi werken. En voor een derde is dat een kerkplantingsproject in Amsterdam. ‘Zending’ is trouwens een ouderwets woord en dus hebben we het steeds vaker over ‘missionair werk’ of ‘missionaire roeping’, maar daarvan geldt het zelfde als van ‘zending’. Wat bedoelen we daar nu precies mee? Verouderde en nieuwe beelden van zending en missionair werk lopen in het spreken hierover zomaar door elkaar.
De twee grootste veranderingen uit de afgelopen jaren voor het ‘zendingswerk’ en ‘evangelisatie’ zijn dat ‘zending’ steeds minder kerkplanting is geworden, terwijl dat voor ‘evangelisatie’ juist een van de belangrijkste strategieën is geworden. Met andere woorden evangelisatie of binnenlands werk is meer gaan lijken op wat vroeger ‘zending’ heette, maar de zending zelf heeft zich in een andere richting ontwikkeld. Het zendingswerk is veranderd in partnership en hulpverlening. Deze verandering heeft wereldwijd plaats gevonden en in het klein ook binnen het zendingswerk van de GKv.
Van zending naar partnership
Zending heeft zich ontwikkeld tot partnership. Dat is goed zichtbaar in de zendingsgeschiedenis van de afgelopen eeuw. In 1910 werd in Edinburgh de eerste wereldwijde zendingsconferentie gehouden. Op dat moment woonde nog iets meer dan 80% van de christenen in Westerse landen. Er werd dan ook met vuur gesproken van de noodzaak om zending te bedrijven vanuit ‘christelijke landen’ naar ‘niet-christelijke landen’. Honderd jaar later is dat beeld sterk veranderd. Zo’n 40% van de christenen woont in de Westerse landen (de in 1910 bedoelde ‘christelijke landen’). De afname van dit percentage is vooral te danken aan de groei van het christendom in het Zuiden.
De verplaatsing van het zwaartepunt van het christendom naar het Zuiden maakt dat zending niet meer op de oude manier kan. Zendelingen sturen om kerken te planten in een land waar allang kerken zijn, kan zomaar een miskenning van het werk van de heilige Geest ter plaatse zijn. Zeker als dat zonder overleg met die kerken gebeurt. Zulke ‘zending’ vindt jammer genoeg nog steeds plaats en ondermijnt bestaande kerken. Niet zelden trekken leden van bestaande kerken weg uit hun eigen kerken naar zo’n nieuw te planten kerk. Vaak in de hoop dat deze nieuwe kerk van die rijke westerling materieel voordeel biedt.
In onze eigen zendingsgeschiedenis is lang niet altijd voldoende rekenschap gegeven van alle kerken dier ter plaatse al geplant waren. Soms werden kleine gereformeerde kerken geplant naast andere bijbelgetrouwe kerken. Als vrucht daarvan is het tot op de dag van vandaag vaak moeilijk uit te leggen aan sommige van die door ons geplante kerken waarom ze zouden moeten samenwerken met andere plaatselijke kerken. Spreken over de kerk met door ons geplante kerken is als kijken in een spiegel van ons eigen kerkelijk verleden.
Het idee dat we als gereformeerde kerken uit Nederland geroepen zijn op allerlei plaatsen in de wereld kerken te planten is grotendeels verdwenen. Niet alleen door een opener blik naar andere kerken, maar ook ten gevolge van ons eigen zendingswerk. Ooit preekten Nederlandse zendelingen het evangelie in Indonesië en mochten daar kerken planten. Deze kerken ontwikkelden zich tot zelfstandige kerken en kerkgenootschappen. Het is niet langer aan Nederland om daar kerkplanters heen te sturen. De verkondiging van het evangelie in de gebieden van die kerken is de taak van die kerken geworden.
Dat alles wil uiteraard niet zeggen dat we ons niet langer druk hoeven te maken over groepen mensen die nog niet bereikt zijn met het evangelie. Maar hen te bereiken is allereerst de taak van de kerken in de buurt. Natuurlijk kan ondersteuning en samenwerking in evangelieverkondiging onder deze onbereikte groepen wel aangeboden worden. We mogen niet langer vanuit Nederland in een buitenland het evangelie verkondigen met voorbijgaan van de kerken die er al zijn.
De zending is veranderd. Niet langer sturen we er mensen opuit om in andere landen het evangelie te verkondigen en kerken te planten. Zending is geworden tot partnership. De geplante kerken zijn onze nieuwe partners geworden.
Van zending naar hulpverlening
Aan de verandering van zending naar partnership zit ook nog een andere kant. In plaats van kerkplanting is zendingswerk meer en meer het ondersteunen van bestaande kerken geworden. En terecht. De gemeente is allereerst geroepen het evangelie met woord en daad te verkondigen. De gemeente is daar als lichaam van Christus ook het beste toe in staat. De gemeente laat niet alleen Christus’ stem horen, maar ziet ook met zijn ogen en toont zijn liefde met zijn handen.
Christus wil present zijn in deze wereld door zijn gemeente en zijn evangelie laten verkondigen. Vanuit de praktijk is dat ook goed duidelijk te maken. Een nieuwe gemeente die met beide voeten in de lokale cultuur staat is veel beter in staat de omgeving te bereiken dan zendelingen van ver weg, ook al zal die lokale gemeente misschien wel geholpen moeten worden bij de organisatie van plaatselijk missionair werk.
Het is terecht dat kerkplanting in de zending steeds meer veranderde in de ondersteuning van geplante kerken. Daarmee wordt het woord ‘zending’ ook een minder correct woord. We zenden als kerken nauwelijks mensen uit als zendeling om kerken te planten, maar we bieden allerlei vormen van hulp om (meestal jonge) kerken te helpen bij de opbouw van hun kerkelijk werk. Vandaar dat het deputaatschap dat binnen de GKv het ‘zendingswerk’ coördineert het deputaatschap voor ‘Zending, Hulpverlening en Training’ heet. (Het uitvoerend orgaan van dit deputaatschap is De Verre Naasten). Met ‘hulpverlening’ wordt geduid op allerlei vormen van hulp die vanuit Nederland aan buitenlandse kerken verleend wordt. In tegenstelling tot wat nogal eens verondersteld wordt, moet dus bij ‘hulpverlening’ dus niet alleen of allereerst gedacht worden aan materiële hulp ter bestrijding van allerlei vormen van armoede. Hulpverlening is erop gericht om kerken te helpen kerk te zijn in hun context. Dat kan dus economische hulp zijn, maar veel vaker nog is het (ondersteuning van) theologisch onderwijs, hulp bij gemeenteopbouwwerk, enzovoort. (Het feit dat naast ‘hulpverlening’ ook nog ‘training’ wordt genoemd in de naam van het deputaatschap heeft geen duidelijke inhoudelijke grond, maar een historische achtergrond.)
Welke hulp we vanuit Nederland willen geven, zouden we overigens in Nederland niet op voorhand moeten willen beslissen. Dat gebeurt nu soms nog wel. Soms wordt door besturen van zendingswerk vanuit onze kerken gesteld, dat ze alleen hulp willen geven aan evangelieverkondiging en daarom willen ze wel evangelisatie-acties of kerkplantingswerk van partnerkerken ondersteunen, maar geen theologische opleiding of de bouw van een ziekenhuis. Als het echter waar is dat de gemeente met al haar functies – o.a. verkondiging, diaconaat en onderwijs – Christus zichtbaar en ervaarbaar maakt en zo het evangelie laat klinken, dan is het belangrijk dat al die functies van de kerk ondersteund worden. Wie uitgaat van dat principe zal merken dat de ene kerk vraagt om hulp bij de bouw van een ziekenhuis, omdat dat in een hindoeïstische context de enige manier is om openbaar iets van Gods liefde te zien, terwijl de ander vraagt om studiebeurzen voor theologisch studenten. Als Nederlandse kerken bij voorbaat al beslissen bij welke onderdelen van het kerkelijk werk ze wel behulpzaam willen zijn en bij welke niet dreigt paternalisme.
Niet stoppen in het buitenland
Het ondersteunen van jonge, snel groeiende buitenlandse kerken mag niet worden uitgespeeld tegen missionair werk in eigen land. Het is waar dat veel jonge kerken in Afrika, Zuid-Amerika en Azië groeien als kool. Dat betekent dat niet dat daar geen roeping meer ligt voor ons ligt. Juist niet. Sommige missiologen spreken van kerken die zichzelf ‘dood groeien’. De enorme groei gaat vaak samen met een enorm tekort aan theologische kennis van voorgangers, een niet ingeoefende christelijke levensstijl en een geordend kerkelijk leven, wat weer leidt tot de opkomst van sektarische kerken, scheuringen en conflicten binnen kerken. Wij mogen niet de illusie te hebben dat wij dat allemaal kunnen oplossen, maar als we geroepen worden om te ondersteunen en te helpen, mogen we ons daarvan niet afwenden met een beroep op de voortgaande ontkerkelijking in Nederland.
Het is als gevolg van de zegen die God gegeven heeft op het planten van kerken in het buitenland dat zending is veranderd in partnership en hulpverlening. Dat is roeping die in de plaats van het oude zendingswerk is gekomen. Die mogen we niet verwaarlozen.
Eerder in iets andere vorm verschenen in De Reformatie (maart 2012)
COPYRIGHT © 2012 | ALL RIGHTS RESERVED